Toen ik een jaar of twaalf was, riep een vriend van me op een bepaald moment dat hij wel op drumles wilde. Iets waar ik stiekem al jaren van droomde, geloof ik. We zaten allebei op de Amiga club, en ik was eigenlijk best wel nerd.
De moeder van het vriendje had dit soort impulsieve ingevingen al eerder meegemaakt. Zo had de vriend al eens piano les, gitaar les, en nog wat van die dingen gedaan. Allemaal knetter duur, en er moest natuurlijk ook een instrument komen om op te oefenen. Mijn vader kwam met een creatieve oplossing, waarvan hij waarschijnlijk dacht dat het zo erg zou afschrikken, dat wij onze drum ambities spontaan zouden vergeten. Hij stelde voor om eens te beginnen op de showband. Om daar te leren trommelen, en de theoretische kennis op te doen (noten lezen, dat soort werk).
Het idee om in mars formatie, allemaal in hetzelfde pakkie, op straat rond te moeten lopen vond ik verschrikkelijk. Maar gelukkig moest je eerst een behoorlijke tijd oefenen voor je mee mocht lopen op straat. We werden lid, en mijn vriend was na 2 maanden alweer lid-af.
Ik begrijp nog steeds niet waarom, maar ik ging door. Af en toe oefende ik zelfs thuis, en langzaam maar zeker kreeg ik die twee houtjes aardig onder de knie. Tot mijn instructeur op een dag zei dat ik wel klaar was om mee te spelen op straat. Hier schrok ik zo van, dat ik meteen te kennen gaf dat ik wilde stoppen.
Dit hield ik een paar weken vol, maar die avond die ik normaal repeteerde was toch wel behoorlijk leeg ineens, en dus besloot ik nog maar even vol te houden.
Continue reading